donderdag 9 december 2010

De dood als studiegenoot


De literatuur zit er vol mee: droevige verhalen over de dood en de erop volgende rouw van de achterblijvers. Veelal raakt me dit; soms kan ik zelfs niet met droge ogen verder lezen. Onlangs overkwam me dat nog met een jeugdboek waarin de verstikkende rouw zó goed beschreven was, dat ik me helemaal kon inleven. In de trein heb ik het boek meermalen weg moeten leggen omdat ik me schaamde voor mijn openbare tranen.

De deeltijd-lerarenopleiding die ik sinds 2009 volg heeft een heel gemêleerde klas van dertig man opgeleverd. De jongste medeleerling is vooraan in de twintig, de oudste zesenvijftig. Toch is vreemd genoeg de dood al vele malen op bezoek geweest in de familiekringen van dit gezelschap.

De eerste lessen werden al gemist door een van de jongere leerlingen omdat haar vader aan het begin van het schooljaar plots overleden was. Enkele maanden later werd een medeleerling 'van middelbare leeftijd' bij het tentamen weggeroepen omdat haar vader onwel was geworden op vakantie. Hij overleed die nacht nog. Mijn moeder overleed na een kort ziekbed in het voorjaar. Enkele weken later was opnieuw een van de jongere meiden aan de beurt. Haar vader was enige tijd ernstig ziek en overleed aan het begin van de zomer. En alsof dat nog niet genoeg was, kwamen een oom en tante van haar enkele weken later om bij het vliegtuigongeluk in Tripoli. De moeder van onze seniorstudent overleed, zij het op een respectabele leeftijd. Op dit moment ligt er opnieuw een vader op sterven. En in de familie van de weggeroepen medestudente koos ook nog iemand zelf voor het einde.

Je moet wel van steen zijn om daar niet op zijn minst een beetje door van je stuk te raken. Al die sterfgevallen binnen pakweg 14 maanden: het kan niet een kwestie zijn van leeftijd, want de achterblijvende studenten variëren van 22 tot 56. Het is dus blijkbaar puur toeval dat de rouw ons zo frequent rauw op het dak valt. 'Rouw past klas NE DT-1'.

Voor mij heeft de dood en het verdriet altijd te maken met muziek; daar ligt voor mij gewoon een directe emotionele verbinding. Maar één keer heb ik een mini-gedichtje geschreven in zo'n situatie: aan het sterfbed van mijn broer die door zijn ziekte in korte tijd ernstig vermagerd was. (Ik wilde het eerst hier opschrijven, maar het is bij nader inzien toch te persoonlijk. Sorry!)

Mijn ouders zijn inmiddels ook allebei overleden, naast vele anderen die ik liever wat langer had willen meemaken. Maar nog altijd word ik alleen maar sprakeloos van de dood. Nog altijd voel ik me onbeholpen en sta ik maar wat te stamelen bij een sterfgeval. Nog altijd zoek ik nerveus naar woorden die kunnen uitdrukken wat ik voel aan sympathie, aan mederouw en meebeleefd verdriet. Meestal kan ik ze niet vinden.

De dood slaat mij iedere keer weer met stomheid.

vrijdag 3 december 2010

En nu even iets heel anders


Afgelopen donderdag werd ik via de mail verrast door ClassicFM: diezelfde avond nog mocht ik met Annemiek naar het Muziekcentrum Frits Philips (dat tegenwoordig na een kostbare verbouwing heel hip opeens 'Muziekgebouw' genoemd moet worden). Lars Vogt, pianist, en The Northern Sinfonia Newcastle o.l.v. Thomas Zehetmair deden een aantrekkelijk programma: Charles Ives' Unanswered Question werd gecombineerd met HET vijfde van Beethoven *1) en DE Schotse van Mendelssohn.

En tijdens het genieten van dat meeslepende concert vielen mij een paar dingen op en een paar dingen in.

Uitstervend ras
Allereerst: hoewel wij beiden rond de vijftig zijn, waren we in de halfgevulde zaal -op een man of zes na- de jongsten in het publiek. Van sommige stokoude gasten was ik zelfs niet zeker of ze de avond wel zouden overleven, met zoveel himmelhoch jauchzende romantiek. Dat laatste bleek gelukkig mee te vallen, maar desondanks wordt het mij steeds banger te moede dat het met de belangstelling voor klassieke muziek echt een aflopende zaak is. Een aantrekkelijk programma met aansprekende en herkenbare romantische werken, gecombineerd met een hapklare moderne brok (uit 1906 alweer!): dat zou toch een breed publiek moeten kunnen aanspreken.
Niet dus. Waar moet dat heen?

Van de stoel geblazen
Een tweede gedachte die bij mij opkwam, was een dierbare herinnering. Mijn allereerste ervaring met een orkest in een concertzaal was toen ik door mijn oudste broer werd meegenomen naar Het Brabants Orkest met pianist Nelson Freire, naar ik meen in de schouwburg in Eindhoven. Dat moet ongeveer in 1970 zijn geweest en ik was een jaar of twaalf. In mijn herinnering heb ik toen het pianoconcert van Schumann en de ouverture 'Cyrano de Bergerac' van Johan Wagenaar horen uitvoeren, maar dat weet ik niet zeker meer. *2)
Wat mij destijds van mijn stoel blies, was de orkestklank. Thuis hadden wij een mooie oude Telefunken buizenradio met elektrostatische speakertjes voor extra hoge tonen, maar wat ik hier hoorde aan boventonen, klankkleur, stereo-spectrum en dynamiek was een openbaring. Nog nooit had ik zoiets moois gehoord. Ik was verpletterd door deze klankpracht en voorgoed verknocht aan klassieke orkestmuziek en aan pianoconcerten in het bijzonder.

De leugen
Het derde punt dat ik gisteren zat te bedenken tijdens Beethoven, was iets wat ik 'de leugen van het opgenomen pianoconcert' zou willen noemen. Ga naar een willekeurig concert in een concertzaal waarbij een pianoconcert (met orkest dus) wordt uitgevoerd en onderga het geheel. Beluister daarna thuis een opname van datzelfde pianoconcert en hoor het verschil.
Thuis hoor je elk detail van de pianoklank, en de piano klinkt op zijn minst even hard en duidelijk als al die 80 andere muzikanten bij elkaar.
Maar nu 'the real thing' in een concertzaal. Waar je je ook bevond in de zaal, uitgezonderd misschien als je direct met je neus voor pianist en dirigent zat, altijd hoorde je voor een deel de pianoklank verloren gaan in het orkestgeluid. En feitelijk is het zo ook bedoeld door de componist. Die heeft daar bij het schrijven rekening mee gehouden door bijvoorbeeld de belangrijke pianothema's en -omspelingen te laten begeleiden door een klein deel van het orkest, of door een flinke glissando van de piano te laten opkomen uit een wegstervende orkestklank.
Ik zeg niet dat het lelijk is of fout, dat de opnametechnici zo foefelen met de balans tussen solist en orkest. Uiteraard vind ik het fijn om alle nuances van de solist te horen en misschien is de componist postuum ook wel blij dat het allemaal nu méér in overeenstemming is met hoe hij het eigenlijk had willen hebben.

Maar het blijft foefelen. En het concert was heel erg mooi!

*1) DE vijfde van Beethoven is zijn 5e symfonie; HET vijfde van Beethoven is zijn 5e pianoconcert. Kwestie van woordgeslacht en jargon dus.
*2) Naamgenoot Professor Willem Wagenaar heeft heel interessante dingen gepubliceerd over de gekleurde en leugenachtige werking van onze herinneringen. Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Willem_Albert_Wagenaar

woensdag 1 december 2010

Wij zouden het héél anders doen!


Didiclass heette het. Een dvd vol met filmpjes van beginnende docenten, vaak stagiaires, die worstelden met een probleem, inclusief bespreking van dat probleem. Het materiaal werd gebruikt tijdens onze eerste lessen Flankerend Onderwijs (didactiek) in ons eerste studiejaar.

En wat hadden we een lol om al die 'probleempjes'. Opmerkingen van leerlingen over kleding van de juf; ordeproblemen; de verhouding met andere docenten; te veel strafwerk uitdelen; te weinig strafwerk uitdelen; strenger zijn; iedere leerling de aandacht geven die hij verdient; begrijpelijke instructies geven; zinvol laten samenwerken; huiswerk opgeven en hopen dat het gemaakt wordt; differentiëren; een kind dat steeds gepest wordt; hoe om te gaan met de echte ettertjes: het kon allemaal niet op.

En wij wisten het zeker: zulke domme fouten zouden wij zeker niet maken, want a.) we hadden nu wel onder de knie hoe je dat allemaal kon voorkomen en b.) het waren toch eigenlijk geen echte problemen, dus waar maakten die beginners zich nou helemaal druk over?

Wittebroodsweken
Inmiddels zijn we allemaal een beetje sadder and wiser: allemaal maken we dezelfde fouten, gaan we door dezelfde hel (of minstens door een louterend vagevuur), herhalen we de fouten van onze voorgangers, worstelen we met precies die problemen en trekken we ons 's avonds de haren uit het vermoeide hoofd hoe we dit nu moeten gaan oplossen.
En het stomme is: tot gisteren dacht ik ook nog dat het wel vooral aan mij zou liggen. Ik was gewoon te optimistisch begonnen en mijn medestudenten annex jonge leraren wisten natuurlijk veel beter om te gaan met al die dingetjes.

Maar nee hoor! Tijdens onze nieuwste lessen didactiek werd deze week geïnventariseerd wie er allemaal met didactische en pedagogische problemen worstelt. En het ene na het andere verhaal bleek mijn eigen verhalen te spiegelen. Iedereen struikelt regelmatig en heeft het gevoel dat hij zich op sommige dagen door dikke lagen modder heen moet slepen. Iedereen vraagt zich bij tijd en wijle af waar hij aan begonnen is. En iedereen merkt dat de wittebroodsweken met de nieuwe klassen inmiddels voorbij zijn en dat de harde realiteit je op sommige dagen als een vloedgolf overspoelt.


Wat is dit een moeilijk vak en wat heb ik in retrospect een enorm ontzag voor mijn vroegere middelbareschoolleraren, zoals Van Hengstum (wiskunde), Bronkhorst (muziek) en Verstegen (godsdienst), die een kleine veertig jaar geleden probeerden om als jonge docent grip te krijgen op de mondige vwo-klas waar ik in zat. Maar ja: titaantjes waren wij, en dat moesten we bewijzen ook. En hormonen hadden wij ook al...

Geduld en uithoudingsvermogen zijn nu mijn stut en steun. Want tussen droom en daad staan leerlingen in de weg, en puberende barbaren.